Een reisverslag van 25 maart 2004
De hoofdstad Praia verkennen
Dag 15 – We staan vroeg op. Het is een mooie dag. We genieten van een lekker ontbijtje en een zingende kokkin. Daarna gaan we Praia verkennen. Een grote drukke stad, waarvan het centrum op een hoge rots ligt, ook wel het plateau genoemd.
Op straat voor het hotel is het druk. Ezelkarren, fietsers, kleine vrachtwagentjes en personenauto’s rijden af en aan zonder veel acht te slaan op verkeersregels. Op de smalle trottoirs een grote stroom voetgangers. Veel boodschappentassen en kinderen met ballonnen. We wandelen een eind door de straat, slaan een hoek om en staan plotsklaps op een mooie overdekte groentemarkt.
Het doet heel Afrikaans aan. De stalletjes met hoog opgetaste stapels fruit, de vrouwen met manden en tassen op het hoofd, het lawaai van het loven en bieden en het gekrakeel waar de prijs niet naar de zin van koopster of verkoopster is. Het valt me ook meteen op dat de mensen hier donkerder zijn dan op de bovenwindse eilanden van Kaapverdië. Het is een markt waar vrouwen de dienst uitmaken en het werk doen. In het drukke gewoel zie ik nauwelijks mannen. De markt biedt een fotogeniek tafereel maar helaas is fotograferen erg lastig. Mensen willen niet graag op de foto en het is eigenlijk ook te druk en te vol om rustig een mooie plaatje te schieten.
→ Lees ook: de geschiedenis van Kaapverdië
Het stadshart van Praia
Het is bijzonder om te zien hoe de marktvrouwen tussen alles door laveren met hun lasten op het hoofd. De koopsters met tassen en manden, de verkoopsters met alles wat je maar op je hoofd kunt dragen. Ik zie kalkoenen, bananen, maïs, vis, limonadeflessen, slippers, te veel om op te noemen. En het blijft nog allemaal zitten ook!
Na een uitgebreid bezoek aan de markt wandelen we verder. Het stadshart wordt gevormd door een groot plein met mooie oude gebouwen. Marjan las in de gids over een scheepsarcheologisch museum. Het stukje trok zodanig haar aandacht, dat ze er beslist heen wil. Alleen: in de gids stond geen adres. Marjan heeft zich in het hotel laten uitleggen waar het museum gehuisvest is – maar we kunnen de genoemde trap omlaag, het plateau af, niet vinden.
“Neem een taxi”, zegt een meisje op straat dat overigens nog nooit van het museum heeft gehoord, tegen ons. Een goed idee. We houden een taxi aan, geven onze bestemming op. De chauffeur knikt en start de motor. Eindelijk op weg naar het museum!
Twee minuten later – we hebben het plateau verlaten en rijden een ‘verdieping’ lager rond – rijdt de chauffeur zijn wagen naar de kant van de weg. Een lekke band? Doet de motor het niet meer?! Nee – we zijn er al! In tegenstelling tot in Nederland, waar zulke korte ritjes meestal geweigerd worden, zijn we hier gewaardeerde klanten. 100 escudo’s armer stappen we uit. Het plateau, van waar we zojuist vertrokken, rijst hoog voor ons op. We zien nu ook de trappen die we eerder zochten. Handig voor de terugweg, straks. Voor ons ligt een uitgestrekt industrieterrein.
De chauffeur weet niet precies waar het museum ligt, maar het moet ergens in dit gebied zijn, wijst hij met grote gebaren. We gaan op zoek. Op het industrieterrein dat verderop aansluit bij de haven zijn, verrassend, ook belangrijke nationale informatie-instellingen gevestigd. Bij het Nationaal Archief stappen we naar binnen – hier zullen ze vast wel weten waar het museum ligt. Even lijkt dat ook zo, maar de aanwijzingen die we er krijgen, brengen ons alleen maar naar dichte deuren en blinde muren. Laten we de Biblioteca Nazionale eens proberen. Maar helaas, die is dicht. Aan de overkant van een brede verkeersweg is in een groot modern gebouw een telecombedrijf gevestigd. Daar wijzen ze ons de juiste weg.
Een fles cognac van 350 jaar oud
‘Museum’ is eigenlijk een te groot woord voor de werkplaats annex opbergruimte van het scheepsarcheologisch centrum. Er is slechts één persoon, de restaurator, in het gebouw aanwezig. Vriendelijk heet hij ons welkom. Hij vindt het leuk dat buitenlanders over zijn centrum hebben gelezen en het willen bezoeken – dat gebeurt niet vaak, laat hij weten. Hij geeft ons een uitgebreide rondleiding door de restauratieruimte. Veel materiaal moet direct worden gerestaureerd omdat het anders vergaat, of worden gefixeerd in kuipen zeewater. Hij heeft maar één collega, dus er is een grote werkvoorraad.
De ruimte staat vol met tobbes, kuipen en emmers waarin meestal onherkenbare objecten liggen. Jarenlange en soms eeuwenlange algengroei en corrosie maakt voorwerpen praktisch onherkenbaar. De voorwerpen zien eruit als grillig gevormde steenklompen. Hij laat ons een paar keer raden om wat voor objecten het gaat, maar zelfs een eenvoudige drinkbeker is na een eeuw onder water zo vervormd dat we het niet meer herkennen.
In een naastgelegen opslagruimte laat hij de reeds gerestaureerde objecten zien. Ze liggen in lange houten stellages uitgestald, met kaartjes erbij van welk schip en uit welke tijd ze afkomstig zijn. We zien enkele staaltjes van verbluffend restauratiewerk. Glaswerk dat ontdaan van aanslag er als bijna nieuw uitziet, een fles cognac van 350 jaar oud – “Nog goed te drinken”, zo verzekert de restaurator ons. We slaan zijn aanbod om te proeven af, maar moeten toegeven dat de fles, ontdaan van zijn kurk, inderdaad nog naar cognac ruikt.
Een ware schatkamer
De stellage is een ware schatkamer, met kanonnen en kogels, geweren en pistolen, sierlijk glaswerk, wijn- en cognacflessen, en alle gebruiksvoorwerpen die aan boord van schepen voorhanden waren als pijpen, bestek, olielampen,hamers, beitels, bronzen spijkers en zelfs een pispot. Ook zijn een groot aantal snuisterijen opgedoken: we zien kruisjes, soms met edelstenen ingelegd, snuifdozen, kettingen en horloges. Een plank is ingeruimd met inktpotten en parfumflesjes. Onze gastheer laat ons aan een flesje kamfer ruiken – eeuwenoud, maar de lucht is nog duidelijk aanwezig.
De voorwerpen zijn afkomstig van verschillende schepen. De namen staan op kleine bordjes in de stellage. De Dromedaire, vergaan in 1762; de Leijmuiden, die in 1774 schipbreuk leed. De wateren rond de Kaapverdische Eilanden zijn een waar scheepskerkhof, waar in de loop van de tijd honderden vaartuigen zijn vergaan. Omdat de schipbreuk vaak op dezelfde locaties plaatsvonden, is het voor de huidige onderwaterarcheologen soms heel moeilijk om te onderscheiden welke vondst van welk schip afkomstig is.
Tot slot van de rondleiding opent de restaurator de grote antieke brandkast in de hoek van de werkruimte. Daarin bevinden zich de werkelijk waardevolle vondsten. Pièce de résistance zijn een met emerald en diamanten versierd gouden kruis en een astrolabium – “Een van de oudste die nog op de wereld bestaan”, zo vertelt onze gastheer. Na het sluiten van de brandkast begeleidt hij ons naar de uitgang. We nemen hartelijk afscheid en danken hem voor de uitgebreide rondleiding. Daarmee eindigt ons bezoekje aan het ‘museum’; een boeiende kijk in de keuken van de scheepsarcheologie.
Tarrafal, een kleine kustplaats met palmenstranden
We wandelen terug naar de binnenstad via de trappen, die we onze aankomst op het industrieterrein al zagen. We slenteren nog enkele uren door de straten en over marktjes, zitten op een terrasje. Daarna keren we terug naar het hotel en wachten op de taxi die ons naar onze volgende bestemming zal brengen: Tarrafal, een kleine kustplaats met palmenstranden in het noorden van het eiland.
Het is anderhalf uur rijden over een lange kustweg door een nogal dor en bergachtig landschap. Alleen halverwege de rit is er een ‘groen moment’, als we een enorme plantage – eigenlijk een oase – passeren met palmen, bananen en papaya’s. De kustweg is in goede staat. Afwisselend asfalt en de inmiddels bekende zwarte basaltstenen.
Tarrafal, in de reisgids omschreven als een kleine kustplaats, is groter dan gedacht en heeft een centrum met een mooie kerk en een uitgestrekt plein met palmen en plantsoenen. Ons hotel Solmarina ligt aan de rand van de stad, vlak aan zee. Bijna op het strand gebouwd, kun je zeggen. Het is een klein blauw-wit geschilderd appartementencomplex. Vanaf het balkon van onze kamer (7) kijken we uit op een haventje voor de visserschepen. Haven is eigenlijk een groot woord. Er is een havenhoofd met daarachter een kleine baai met zandstrand. De meeste vissersboten – niet veel groter dan een roeiboot – meren niet af aan het havenhoofd, maar worden gewoon het strand op getrokken.
Echt een plaatje uit een reisgids!
Na het uitpakken van de bagage wandelen we naar het strand, aan de andere kant van het hotel. Een klein straatje met enkele huisjes en een restaurant leidt naar zee. Aan het eind van het straatje zien we een mooie baai met een prachtig goudgeel palmenstrand. Echt een plaatje uit een reisgids! Terwijl Marjan lekker gaat zwemmen, amuseer ik me in de schaduw van een palm met een boek en m’n reisverslag.
We eten vanavond op het terras voor het hotel. Eigenlijk is het meer een open sousterrain, want het ligt een stukje lager dan het straatniveau. Cachupa, een typisch Kaapverdiaanse soepmaaltijd met mais, bonen,erwten, kookbananen, tonijn, ui, tomaat, knoflook – en olijfolie, natuurlijk. Erg lekker! Op de kamer is het warm. De zon warmt het gebouw snel op, maar het koelt maar langzaam af. De vin aan het plafond geeft gelukkig wat verkoeling, zodat we toch lekker kunnen slapen.
→ Bekijk ook: de mooiste stranden van Kaapverdië
Rondwandelen in Tarrafal, Santiago
Dag 16 – Na het ontbijt in het hotel wandelen we wat rond in Tarrafal. Tarrafal heeft, zoals we gisteren al zagen, een gezellig centrum. We wandelen naar het grote plein. Bejaarden zitten er genietend in de zon, kleine kinderen spelen op het gras. Rondom het plein zijn verschillende winkels en er is een kleine markt met groenten, vlees en fruit. De kerkdeur zit op slot; we kunnen het statige gebouw in Portugees-koloniale stijl dus alleen van de buitenkant bewonderen.
Tarrafal lijkt ondanks haar omvang een stille plaats. In de hobbelige, geplaveide straten komen we buiten het centrum nauwelijks mensen tegen. Het stadje oogt niet armoedig, maar dat de mensen het er goed hebben, kun je nu ook weer niet zeggen. Al slenterend door de straatjes van Tarrafal, waar Marjan door een bejaarde man wordt uitgenodigd voor een avondje stappen – je kunt niet weten! dacht hij waarschijnlijk – komen we in het haventje terecht.
In een lange rij liggen de vissersboten op het strand. Ze zijn in felle tinten geschilderd, een kleurrijk gezicht. Van het havenfront wandelen we naar het palmenstrand. Lekker even zwemmen en wegdromen met een leuk boek – Headwind, van John Nance, een spannende luchtvaartthriller. ’s Avonds eten we weer bij het hotel en de lieve hotelkatjes eten natuurlijk met ons mee.
→ Bekijk ook: Praktische wandelkaarten en reisgidsen voor Kaapverdië
De grote markt van Assomada
Dag 17 – Na een onrustige nacht komen we bij met een lekker ontbijt. We maken in het hotel afspraken voor het vertrek morgen. Het regelen van de reis valt tot nu toe alleszins mee. We kregen van onze reisorganisatie een dik pakket met instructies mee dat wel enige studie vooraf vroeg. Maar alles wat er staat, klopt en iedereen is bereidwillig om ons zo goed mogelijk te helpen.
We wandelen naar het centrum van Tarrafal, waar we een aluguer nemen naar de markt van Assomada. Assomada ligt op een hoogvlakte in het binnenland. In sneltreinvaart rijden we langs dorpjes en kale droge landschappen.
Assomada staat bekend om zijn grote markt, waar van heinde en verre mensen op afkomen. In het centrum staan enkele markthallen, maar die zijn bij lange na niet groot genoeg om alle kopers en verkopers in onder te brengen. De markt heeft zich langzamerhand over het hele centrum van het stadje verspreid en de auto’s en karren waarmee de mensen naar de markt komen, nemen de straten waar geen handel is, in beslag.
Het geroezemoes van de markt
Tegen de tijd dat wij aankomen in Assomada, halverwege de ochtend, is de markt al in volle gang. Het is te druk om helemaal in het centrum te komen. We laten ons aan de rand ervan afzetten en wandelen langs lange rijen geparkeerde voertuigen naar de markt, waarvan we het geroezemoes al van verre horen.
Er is een apart gedeelte voor voedsel. Groenten, vlees en vis, in alle soorten en maten, staat in manden en kratten langs de kant van de weg. Verkopers, vaak boeren uit de omgeving, zitten ernaast en wachten, soms wat gelaten, op kopers. Kijkers zijn er in ieder geval in overvloed. Het is een heel gedrang op de markt. Verderop, op een open vlakte, is de warenmarkt met kleding, huishoudelijke spullen maar ook met technische apparatuur en meubels. Tafels, stoelen, hele bankstellen, een litjumeaux – je kunt het zo gek niet bedenken of het is hier te koop. We wandelen de markt op en neer, bekijken de koopwaar, het loven en bieden en de verschillende groeperingen die zich hier op de markt – ook een ontmoetingsplaats – treffen.
Een 500 jaar oude kapokboom
In ons Duitse wandelboekje staat een aardige wandeling van Assomada naar een 500 jaar oude kapokboom in de omgeving. Die boom willen we wel eens zien. De routebeschrijvingen in het boekje zijn (ons) niet altijd even duidelijk, maar deze keer gaat het goed. Over een landweg dalen we af in het dal achter Assomada.
We komen langs enkele boerderijen, kleine oases van groen in een verder droog en dor berglandschap. Op de bodem van het dal is een grote wasplaats waar veel bedrijvigheid heerst. Moeders doen er de was, kinderen spetteren in het water van de smalle rivier. ’t Ziet er kneuterig gezellig uit.
Door het dal wandelen we in de richting waar de kapokboom moet staan. De bodem van het dal is aardig dicht begroeid met palmen en het pad kronkelt een beetje, dus we hebben weinig zicht op de omgeving. We komen langs een destilleerderij op een grote plantage. Het mechaniek wordt aangedreven door twee ossen in een tredmolen. Een bijna middeleeuws gezicht.
Even verderop komen we dan bij de kapokboom. Een reusachtig gevaarte, dat echter wel bijna dood lijkt. Een enkele tak heeft wat blaadjes, maar voor de rest lijkt hij wel dood. De stam is enorm dik; ik denk dat er wel tien mensen nodig zijn om hem te omarmen. Marjan klimt naar de voet van de boom. Ze steekt als een nietig poppetje af tegen de reusachtige stam.
Als we op de terugweg uit het dal omhoog gaan, zien we de boom achter ons heel duidelijk liggen. De kale takken steken af tegen de groene bladerkronen van de palmen. Je moet alleen even weten waar de boom ligt en dan blijkt dat hij – in tegenstelling tot wat wij op de heenweg dachten en wat in het gidsje staat – toch van verre al te zien is.
Een schaal vol vis in Assomada
Terug in Assomada eten we een hapje – nou ja hapje … We bestellen vis in een restaurant en krijgen een hele schaal vol! Wel lekker overigens. Met een aluguer rijden we voor dezelfde prijs als heen (400 Escudo’s) weer terug naar Tarrafal. We maken nog een rondwandeling door de stad, over de markt die na die van Assomada wel heel klein en petieterig aandoet. De namiddag brengen we door met een boek aan het strand, onder de palmen.
Later op de avond geniet ik op een terras bij het strand van lekkere patates en gezoete papaya’s. Marjan heeft wat last van haar maag en slaat de maaltijd liever over. Na de onrustige nacht van gisteren is het helemaal niet erg om eens wat vroeger onder de lakens te kruipen.
Onderweg naar het Kaapverdische eiland Fogo
Dag 18 – Vandaag vertrekken we naar het laatste eiland dat we op onze reis aandoen: het vulkaaneiland Fogo. Fogo is een vulkanisch eiland, eigenlijk kun je wel spreken van één grote vulkaan. Het hoogste punt, de top van de berg Fogo, ligt op 2829 meter. Het eiland heeft ongeveer 35.000 inwoners. Hoofdplaats is São Filipe met ongeveer 5000 inwoners. Het eiland wordt gekenmerkt door een negen kilometer grote caldera. Het eiland werd ontdekt door António Noli in 1460, en werd oorspronkelijk São Filipe genoemd. Aanvankelijk woonden op Fogo niet meer dan een handvol mensen; pas omstreeks 1850 kwam een migrantenstroom naar het eiland op gang.
Vóór de taxi komt die ons naar de luchthaven van Praia zal brengen, brengen we nog een laatste bezoekje aan het mooie palmenstrand. Marjan voert een hele rol biscuit aan een hondje, dat op de vloedlijn een kuiltje voor zichzelf heeft gegraven. Het dier lijkt op een Duitse herder – en waarom verbaast me dat nu helemaal niet?! De rol biscuit gaat erin als – ja, als koek.
De autorit naar Praia is stoffig. Een deel van de weg wordt geasfalteerd. Over een kilometers lang stuk heeft men de basaltstenen al uit de weg gehaald, met als resultaat een stoffige zandweg waarop we maar langzaam vooruit komen. Pas een uur later komt het eerste geasfalteerde wegdeel in zicht. Door het uitgestrekte Praia rijden we naar het vliegveld. Inchecken en instappen gaat met de gebruikelijke Kaapverdiaanse nonchalance. Het is een half uur vliegen naar Fogo, een rustige vlucht met mooie uitzichten op de eilanden en de Atlantische Oceaan.
→ Bekijk ook: 8-daagse wandelvakantie Santiago & Fogo
→ Bekijk ook: Wandelreis Santiago, Fogo & Santo Antão
São Filipe, de hoofdstad van Fogo
In de hal van het kleine vliegveld van Fogo staat een meisje van het lokale reisbureau Ecotur ons op te wachten. Met een gloednieuwe fourwheeldrive rijden we naar São Filipe, de hoofdstad van het eiland. Onze chauffeuse laat ons alvast wat zien van de stad. Veel huizen in oude koloniale stijl. Er is weinig verkeer en we zien ook weinig mensen. Een eerste indruk: São Filipe ziet er kleurrijk en relaxt uit – een beetje zoals Ribeira Brava op São Nicolau, maar dan wel iets chiquer.
Het bureau van Ecotur blijkt ook ons hotel te zijn. We blijven er maar kort. Na een welkomstdrankje rijden we verder, de helling van de vulkaan op naar het dorpje Portela in de Cha de Caldeira, de zwarte vulkaankrater, waar we de komende dagen zullen overnachten.
Het is inmiddels al weer namiddag. De weg slingert in grote bochten omhoog over de helling. Fogo is, zoals gezegd, een vulkaaneiland bestaand uit een grote vuurberg omgeven door laagvlakten langs de kust. De laagstaande zon zet het landschap in een warm licht. Even uit de kust zien we vaag de contouren van het eilandje Brava. Op het vliegveld lazen we een aankondiging dat er inmiddels dagelijks een boot naar het eiland vaart. Tot voor kort was het bijna onbereikbaar. Eigenlijk was dat ook de voornaamste attractie – een eiland waar bijna niemand kon komen. Je moest een lokale visser charteren om je er heen te varen en dat kon lang niet altijd: visvangst gaat natuurlijk voor.
Bezoek aan het Parco Natural Fogo Volcano
Naarmate we stijgen, wordt het uitzicht anders. Reden we eerst door een heuvelachtig landschap met dorpjes, boerderijen en vooral veel wijngaarden, hoger op de helling zien we dat de heuvels beneden ons eigenlijk kraters zijn. Er wordt opvallend veel gebouwd. Bij veel huizen is men bezig met een extra verdieping; het gaat ongetwijfeld goed op Fogo – hoe kan het ook anders, met zulke vruchtbare grond.
Steeds hoger komen we. Het landschap wordt kaler. Her en der zien we de sporen van vroegere uitbarstingen. Gestolde lavastromen. De wijngaarden hebben allang plaatsgemaakt voor agaves en acacia’s.
We rijden een groot natuurpark in, het Parco Natural Fogo Volcano. Het is alsof we in een andere wereld komen, een desolaat landschap van zwarte rots en lava. En natuurlijk is daar de indrukwekkende Pico Grande, die zich tot een hoogte van 2829 meter in de lucht verheft. Overal zien we de grillig gevormde verse lava van de meest recente uitbarsting van de vulkaan in 1995. Als er een Pico Grande is, moet er natuurlijk ook een Kleine Pico zijn. Het is even zoeken, maar dan zien we hem, de Novo Pico. Een ronde bult, aan de voet van de grote vulkaan.
Alles hier is donker, de Pico, de bergwanden, de rotsgrond
Tegen half zeven arriveren we in het dorpje Portela in Chã de Caldeira, de (oude) vulkaankrater, waar we overnachten. We zijn in een zwarte wereld. Alles hier is donker, de Pico, de bergwanden, de rotsgrond, de straat en zelfs de meeste huizen zijn zwart – want van materiaal uit de omgeving gebouwd. Het huisje waar wij logeren is een van de weinige witgepleisterde huizen in het dorp. Ook hier zijn veel huizen in diverse staten van aan- en verbouw, met betonstaven die de lucht in steken op een nog af te bouwen verdieping of aangebouwde muren van betonblokken.
‘Ons’ huis bestaat uit een halletje, een huiskamer van drie bij drie meter met een stalen stelling en een houten tafel met vier stoelen. Daarachter, van de huiskamer gescheiden door een gordijn, ligt een slaapkamer die ongeveer even groot is. Daar weer achter ligt nog een slaapkamer, die van de familie waar wij zijn ondergebracht. Aan de achterkant zijn nog enkele gebouwen aangebouwd.
Via een deur komen we op een binnenplaats die door deze aanbouw wordt omsloten. We vinden er een douche en wc. De douche is niet in gebruik vanwege de waterschaarste en hetzelfde geldt, zo merken we al spoedig, voor het watercloset. Het is allemaal keurig aanwezig, alleen: niet aangesloten op een leiding. Aan de voorkant van het huis is een kleine waranda waar net twee eettafel stoelen passen, van waar we het straatgebeuren kunnen gadeslaan. Het is duidelijk dat de ruimtes die ons zijn toebedeeld, normaal gesproken in gebruik zijn bij de familie waar we logeren. Ze krimpen gewoon wat in als er gasten zijn, precies zoals dat vroeger bij ons in de pensionnetjes aan zee gebeurde; het Zimmer Frei-idee.
De maaltijd die Toj’s vrouw bereidt
In het Frans maken we afspraken met onze gastheer Toj en zijn vrouw over etenstijden en de vulkaanbeklimming die we morgen gaan ondernemen. In de avondschemering wandelen we door het dorpje. Om in de krater van een vulkaan te wonen en te blijven wonen, zelfs na recente uitbarstingen in 1995, is toch wel heel bijzonder. We wandelen over de enige weg die het dorp rijk is. Langs de huisjes, de school, een kerk en aan het eind van de lintbebouwing, een wijngaard.
Als we terugkomen, is het avondeten klaar. Patat, bonen met tonijn en oranje rijst. Gaslicht op tafel. Niet alleen een kleurrijk bord, maar ook erg smakelijk. Er is een restaurant in het dorp, maar de maaltijd die Toj’s vrouw bereidt is uitstekend. We besluiten meteen maar om haar te vragen ook morgen weer voor ons te koken.
In de badkamer staat een bak met water, die we zowel voor het doortrekken als voor wassen moeten gebruiken. Water is hier schaars. Het wordt via een soort van lavada-systeem naar putten bij de huizen verdeeld. Ook verder kent het dorp weinig faciliteiten. Er is wel telefoon – we zien een leiding opgehangen aan palen lopen – maar geen elektriciteit. Alles moet met accu’s, batterijen of generatoren gebeuren.
Om negen uur, we zijn net uitgegeten, gebaart onze gastheer dat we de gaslamp moeten uitdraaien. Het rantsoen is op. Als we even later in bed liggen – wat moet je anders als er geen licht is? – is het hele dorp tot rust gekomen. In het naastgelegen winkeltje gaat de radio uit. Een diepe stilte daalt over de vulkaankrater.
Wandelen door de wijngaarden
Dag 19 – Om kwart over zes staan we op. Na een ontbijt van appelflapjes gaan we op pad met Toj als gids. De zon is net boven de kraterrand uit en schijnt ons recht in het gezicht. De aanlooproute naar de Pico Grande loopt door wijngaarden. De wijnranken zijn in kuiltjes geplaatst, zodat ze profiteren van iedere druppel water of dauw.
Hoe vruchtbaar de bodem ook mag zijn, het blijft verwonderlijk dat hier wijngaarden kunnen bestaan. Er valt immers nauwelijks regen; er is hoogstens wat dauw van de wolken die ontstaan boven het nevelwoud aan de westkant van de kraterwand, op de Monte Velha. Besproeien is nauwelijks uitvoerbaar, gezien de waterschaarste en de uitgestrektheid van de wijngaarden … Dat zou dan trouwens ook nog eens met de hand moeten gebeuren – een bijna onmogelijke opgave. Niet voor niets zijn de wijnstokken klein en gedrongen.
Langs de kraterrand bij de Monte Velha zien we een groene strook: het zojuist al even genoemde nevelwoud, een klimatologische bijzonderheid in deze in het algemeen door droogte geteisterde archipel. Er hangt een wit wolkendek boven. Vanaf ons hoge uitzichtpunt kijken we er bovenop. Het blijft een vreemd idee, wolken die zich op een lagere hoogte bevinden dan jezelf.
Het uitzicht halverwege de vulkaanhelling
Het pad van steen en gruis gaat over enkele heuveltjes omhoog. We staan aan de voet van de vulkaan en kijken uit over de wijngaarden en het dorp. We zien de vruchtbare gronden, doorsneden door woeste gebieden met grillige rotsblokken en gestolde lavastromen. Daarachter verheft zich de reusachtige kraterwand die rondom de Pico loopt. De Cha de Caldeira, met een doorsnede van wel negen kilometer, heeft wel iets van de ‘vergeten werelden’ uit de fantasy en science fiction verhalen waar ik zo gek op ben.
Over smalle rulle gruispaden – serpentines, noemt Toj ze – wandelen we naar een graat. Een smal pad omgeven door grote rotsblokken voert hier omhoog. De klim is lastiger dan verwacht. De tocht valt me zwaar en na twee uur inspanning geef ik op. Het uitzicht van halverwege de vulkaanhelling is ook mooi! Marjan en Toj klimmen verder; ik blaas even uit en daal dan voorzichtig weer af over het pad waarlangs we omhoog klommen. Op m’n gemak wandel ik terug door de wijngaarden en het dorp naar ons huisje.
Marjan arriveert daar twee uur later, voldaan en met enthousiaste verhalen over de klim en vooral over de afdaling. Die gaat over een helling van gruis en stof. De afdaling van duizend meter doe je in grote stappen en nog grotere stofwolken in minder dan een half uur. Spectaculair, maar wel heel stoffig! Het zwart zit overal, tot diep in haar porien. Straks maar gauw wassen! Het uitzicht vanaf de top was niet veel anders dan van af het punt waar ik omkeerde, vertelt ze. Gelukkig, daaraan heb ik dus niet veel gemist.
Prachtige hellingbossen
’s Middags maken we een wandeling naar het nevelwoud op de Monte Velha. We wandelen het dorp uit en komen na een bocht in de weg in een volgend dorpje. Dat ligt letterlijk aan onze voeten – er is een breuk in de vlakte en we moeten hier over trappen zo’n vijftig meter afdalen om de weg te kunnen vervolgen. De lavastromen van 1995 hebben ‘ons’ dorp gespaard, maar in dit tweede dorpje de nodige – nog steeds zichtbare – verwoestingen aangericht. Buiten het dorp leidt het pad naar de hoge kraterwand. Daar zien we al spoedig de eerste bomen opdoemen. Even later wordt het een echt bos van acacia’s, oleanders, cipressen en eucalyptusbomen.
Het pad stijgt. Na enige tijd bereiken we een slagboom met – gelukkig goed vastgebonden – een woedend blaffende hond. Hier moeten we een toegangsprijs (100 escudo’s) betalen. Het bos bestaat dankzij de vochtige passaatwinden vanaf de oceaan die vrijwel het gehele jaar tegen de bergwand waaien en zo het voor het nevelwoud benodigde vochtige en warme microklimaat mogelijk maken. We zien prachtige hellingbossen, waar witte wolken tegenop kruipen. Langs het pad uitbundig bloeiende jacaranda’s. Onze route wordt omzoomd door een waas van hemelsblauwe bloemen.
De terugweg naar Chã de Caldeira
Bij een splitsing kiezen we het pad omlaag naar het gehuchtje Monte Velha. Al spoedig lopen we in de wolken. Het uitzicht verdwijnt, het wordt mistig en meteen een stuk kouder en klammer. De bladeren van bomen en struiken zijn nat van het water. Een bijzonder gezicht op deze eilanden, die toch eigenlijk niet meer dan een uitloper van de Sahel zijn.
Monte Velha is niet meer dan een kerk en een paar huizen. Het pad erheen is langer dan gedacht. Zodra we de kerktoren tussen het geboomte zien opdoemen, keren we om. We zijn niet gekleed op de mist en de kou – en we willen voor donker terug zijn in Chã de Caldeira.
Op de terugweg is het opnieuw een prachtig contrast als we het bos verlaten en uitkijken op de antracietgrijze vulkaankegel, oprijzend uit de desolate lavavlakte. Het enige groen op de vlakte wordt gevormd door de wijngaarden, waar dwergstruikjes een harde overlevingsstrijd leveren.
Op de terugweg brengen we een bezoek aan de dorpswinkel. Groter en beter voorzien dan verwacht. Het is een echte winkel-van-sinkel, waar alles te koop is wat je als dorpsbewoner maar nodig zou kunnen hebben, van touw tot emmers, van bijlen tot uurwerken, van koek tot bier. In het enige restaurant dat het dorp rijk is drinken we een glaasje wijn. Dan keren we terug naar ons overnachtingsadres, waar de tafel al gedekt staat voor de avondmaaltijd. Spoedig daarna gaat het licht uit en daalt een vredige stilte over het kleine dorpje in de zwarte krater.
Dit was onze laatste dag op Kaapverdië, we dromen weg en kijken terug op een prachtig avontuur.
Wil jij nu ook rondreis in Kaapverdië maken?
Bekijk hier het complete rondreis aanbod voor Kaapverdië of bekijk hier alle vakanties naar Kaapverdië.
Lees ook alles over de andere eilanden:- Tips voor een vakantie op Sal.
- De leukste bezienswaardigheden van Santiago.
- Hier vind je alles over Santo Antão.